Ook dokters hebben filosofische vragen (nodig)

Geneeskundestudent Jojanneke Vervloet heeft moeilijke vragen zoals 'Wat is ziekte?'. Een antwoord krijgt ze niet op haar studie. Deze column sprak ze uit tijdens het Filosofisch Café.
Leestijd 3 minuten — Di 30 mei 2017
Filosofisch Café

“Wat is ziekte?”
Gek eigenlijk, dat niet die vraag als eerste besproken wordt bij de opleiding geneeskunde. Nee, mijn academische opleiding begon met een hoorcollege over handen wassen. Okee, vooruit. Beginnen bij de basis. Prima. Kun je meteen het kaf van het koren scheiden. Maar toch. “Wat is ziekte?” Het is toch waar je je als geneeskundestudent de komende 6 jaar mee bezig gaat houden. En daarna, naar alle waarschijnlijkheid, de rest van je werkzame leven. Dus waar ga ik me nou eigenlijk mee bezig houden, al die tijd, behalve dan netjes mijn handen wassen tussen patiënt A en patiënt B?

Als naïeve, 17-jarige VWO'er, netjes met Natuur&Gezondheid-profiel en een 8 gemiddeld, dacht ik dat “ziek” en “gezond” duidelijk van elkaar te onderscheiden waren. Dat het misschien moeilijk is om er achter te komen ofiemand ziek is, en wat 'ie dan precies heeft, maar dat de categorieën op zijn minst vast stonden. Inmiddels ben ik zo'n acht jaar verder. Over een maand of tien leg ik de eed van Hippocrates af en mag ik mezelf dokter noemen. Maar weet ik nou eigenlijk al wat “ziekte” precies betekent? Ik zal het u eerlijk zeggen: nee. Over een jaar kan ik zomaar uw behandelend arts zijn, en beoordelen of u ziek bent of niet, zonder te weten waar ik het eigenlijk over heb als ik het heb over ziekte. Ik denk niet meer, zoals ik als naïeve 17-jarige VWO'er deed, dat het onderscheid tussen ziekte en gezondheid zo zwart-wit is. Wat “ziek” is en wat niet, is veelal een kwestie van afspraak. Als artsen kiezen we afkappunten om te zeggen wie er ziek is:

Pols boven de 100? Ademhalingsfrequentie van 24? Nou, dan bent u echt wel ziek.
Bloeddruk boven de 140/90 mmHg? Nou, dat is ook niet zo gezond meer.
Heeft u last van slechts vier van de genoemde symptomen? Dan bent u niet depressief. Kom maar weer terug als u niet meer kunt slapen.

Misschien dat juist hierom de vraag naar wat ziekte is niet voorkwam in mijn toch vrij lange curriculum. Artsen weten het niet zo goed. En gezien het antwoord niet een direct klinische relevantie heeft, waar ze in de spreekkamer meteen iets aan hebben, stellen ze de vraag dan maar niet. Behalve deze vraag had ik nog een tal van andere vragen met u kunnen bespreken. Waarvan ik allemaal had moeten toegeven dat ze niet aan bod zijn gekomen in de opleiding. Toch zijn deze vragen juist voor artsen belangrijk om te stellen en over na te denken.

Want als we niet weten wat ziekte is, hoe weten we dan wanneer we nog moeten behandelen en wanneer we mogen zeggen: “Dit ligt buiten de grenzen van mijn medisch handelen?”

Hoe kunnen we dan voorkómen dat we mensen die aan het einde van hun leven zijn, wiens lichaam op is en dat griepvirus echt niet meer uit de weg weet te ruimen, tot op de intensive care maar door blijven behandelen? Hoe kunnen we dan nog verbaasd zijn als de gynaecoloog zwangerschap als een aandoening gaat beschouwen, en echografisten allemaal grappend met aanstaande ouders praten over “hun kleine parasietje”? Hoe kunnen beleidsmakers beslissen of het eigenlijk nog wel zinvol is om door te gaan met borstkankerscreening, als geen enkele arts een uitspraak durft te doen over een vraag die zich net buiten zijn spreekkamer bevindt?

Als arts sta je soms middenin de meest betekenisvolle momenten in iemands leven. Kom je haast intiem in aanraking met dood, leven, pijn, psychose, onmacht. De betekenis van de loop der natuur en juist de betekenis van technologische ontwikkeling en bouw je daar misschien wel verreweg de meeste ervaring mee op. Het is dan ook jammer dat we nooit over de vragen daar achter hebben leren nadenken. En nooit kritisch hebben leren reflecteren op de praktijk van de geneeskunde, en waar we nou eigenlijk mee bezig zijn. Hoewel “zelfreflectie” hoog in het vaandel staat als professionele competentie van de arts, lijkt het de geneeskunde op zichzelf er nogal eens aan te ontbreken.

Over tien maanden leg ik de Hippocratische eed af en mag ik mijzelf dokter noemen. Ik zal mijn best doen om de vragen buiten de spreekkamer te blijven onderzoeken. En ik hoop dat ik ook mijn collega's zal kunnen inspireren die vragen te gaan stellen.