Individualisering als trend is achterhaald 

Econoom prof. dr. Paul de Beer drukt ons met de neus op statistische feiten: de samenleving individualiseert niet, Nederlanders zijn eensgezinder dan ooit en van afnemende solidariteit is geen sprake.
Leestijd 4 minuten — Do 6 september 2018
17 miljoen mensen

In de jaren '90 waren we nog blij met 15 miljoen individuen “op dat hele kleine stukje aarde”: die laat je in hun waarde. Inmiddels is de associatie met individualisering een stuk negatiever. Er is een toenemend gevoel van onbehagen, een gevoel dat we langs elkaar heen leven, niet in de laatste plaats door toenemende diversiteit. Zo zei Minister Blok van Buitenlandse Zaken recent dat groeiende diversiteit bijna onhoudbaar is voor een functionerende samenleving. Zijn we straks een land van 17 miljoen eilandjes, waarin de onderlinge verbondenheid en solidariteit ver te zoeken zijn? Econoom prof. dr. Paul de Beer (UvA) neemt heersende ideeën kritisch onder de loep en is stellig: voor individualisering is geen eenduidig bewijs, en hoewel we in Nederland met steeds meer mensen van verschillende afkomsten leven zijn onze opvattingen eensgezinder dan ooit.

Individualisering is helemaal niet zo'n ding

Wie bewijs zoekt voor groeiende individualisering vindt het overal: van een groeiend aantal alleenstaanden tot aan secularisatie en afname van lidmaatschap van verenigingen en vakbonden. De Beer definieert individualisering als een proces waar mensen in toenemende mate zelf, individueel, bepalen hoe ze hun leven vormgeven. In een geïndividualiseerde samenleving zouden objectieve factoren zoals leeftijd, geslacht en afkomst steeds minder invloed hebben op mensen hun gedragingen. Dit betekent dat de voorspellingskracht van hoe mensen keuzes maken afneemt, omdat de groep minder invloed heeft op het individu.

Eigenlijk volgen we nog steeds gewoon de kudde.”

Het is zo dat het nu makkelijker is om buiten je groep te treden in vergelijking met bijvoorbeeld de jaren '50: zonen oefenden toen vanzelfsprekender hetzelfde beroep uit als hun vaders; je levensovertuiging kopieerde je van je ouders en als vrouw was je dagbesteding ook makkelijker bepaald dan nu. Maar uit statistische cijfers blijkt dat hoewel de keuzevrijheid nu groter is, je keuze alsnog in sterke mate wordt bepaald door je leeftijd, afkomst, opleidingsniveau en geslacht. We zijn dus voorspelbaarder dan we denken. De Beer: Eigenlijk volgen we nog steeds gewoon de kudde.”

Diverse mensen, maar dezelfde ideeën

Maar dat de diversiteit in Nederland eenduidig toeneemt staat toch wel buiten kijf? Ook dat ligt ingewikkelder, zegt De Beer. Hoewel het vaststaat dat door toenemende immigratie de diversiteit naar afkomst toeneemt in Nederland, neemt de diversiteit op basis van geloof en opvattingen helemaal niet zo toe. Dit is te zien in onderstaande grafieken.

Hoe hoger het percentage, hoe meer verschillende opvattingen er bestaan over een specifieke kwestie, zoals abortus of moeders die werken. Zoals je ziet is er bij de meeste onderwerpen een redelijk constante lijn te zien in het aantal verschillende opvattingen die bestaan over een kwestie. In sommige gevallen (zoals abortus) is er zelfs een dalende lijn, wat duidt op een toenemende mate van eensgezindheid. Op belangrijke kwesties lijken meningsverschillen in Nederland helemaal niet zo groot. Dit relativeert het idee dat Nederland een toename van diversiteit kent: het hangt er maar vanaf waar je naar kijkt. Een groeiende diversiteit geldt niet voor alle kenmerken.

De meetbaarheid van solidariteit

Toch zou een toenemende diversiteit naar afkomst invloed kunnen hebben op de solidariteit, omdat een heersend idee is dat het lastiger is empathie op te brengen voor mensen buiten de eigen groep. Een grote diversiteit aan afkomsten zou er dus voor kunnen zorgen dat mensen minder solidair met elkaar zijn. Maar ook hier is geen empirisch bewijs voor te vinden. Er zijn geen cijfers van of we onze buren nu meer of minder helpen dan vroeger. Over het algemeen (waar dus wel cijfers over zijn) zijn er geen directe aanwijzingen dat mensen zich minder solidair gedragen dan 30 of 40 jaar geleden. De uren die Nederlanders besteden aan vrijwilligerswerk of informele hulp en collectes en donaties zijn opmerkelijk stabiel. Wat wel opvalt, is dat de georganiseerde solidariteit vanuit de overheid wel afneemt. Het percentage van het BBP dat wordt uitgegeven aan bijvoorbeeld sociale zekerheid maar ook ontwikkelingshulp neemt al jaren af.

Aangenomen trends worden te makkelijk aan elkaar gelinkt

De aangenomen trends van toenemende individualisering en diversiteit met een ondermijning van solidariteit als gevolg, hebben dankzij De Beer een flinke relativering ondergaan. Individualisering valt mee als je ziet hoe gegeven factoren zoals sociale achtergrond nog steeds ons gedrag bepalen. Diversiteit neemt alleen maar toe als je naar afkomst kijkt, maar de afname in de hoeveelheid verschillende opvattingen wijst erop dat Nederlanders steeds eensgezinder zijn. En de informele vrijwillige solidariteit, voor zover meetbaar, is al jaren stabiel. Het huidige publieke debat kan dus wel wat nuance gebruiken. Het is logisch en noodzakelijk dat we in het dagelijks leven snel verbanden leggen en aannames doen. Maar, zegt de Beer:” Het is problematisch als beleidsmakers en politici op basis van hele simpele eenduidige relaties hun beleid gaan baseren. Van de overheid mag je verwachten dat ze een poging doet om een serieus inzicht te krijgen in hoe verbanden zijn.”