Wel afhankelijk van het brein, maar er niet toe te reduceren

Toen René Descartes begin zeventiende eeuw de hersenen van koeien ontleedde, vergeleek hij de werking van de hersenen met een hydraulische machine.
Leestijd 4 minuten — Do 12 april 2012
Filosofie van de geest

Zo'n machine functioneert niet op zichzelf, maar 'iets' moet er input aan geven. Dat 'iets' was voor Descartes de geest. Volgens hem is het onmogelijk om vanuit de hydraulische machine die de hersenen zijn te verklaren waarom mensen taal, intelligentie en een vrije wil hebben. Inmiddels zijn we bijna vier eeuwen verder en worden hersenen vergeleken met computers in plaats van hydraulische machines, maar het probleem waar Descartes tegenaan liep is in de kern ongewijzigd gebleven: is er een sturend mechanisme dat van buitenaf op onze hersenen inwerkt (substantiedualisme) of is ons gedrag volledig te herleiden tot hersenprocessen (reductionisme)? Prof. dr. mr. Herman Philipse schetst in de tweede lezing van de serie Filosofie van de geest de overgang van substantiedualisme naar reductionisme in het denken over de hersenen, maar stelt dat ze beide geen overtuigende verklaringen bieden voor de werking van de hersenen.

Swinburnes waanzinnige hersenchirurg
Stel je voor dat je in de handen terecht bent gekomen van een waanzinnige hersenchirurg. Deze hersenchirurg heeft het absurde plan bedacht om je linkerhersenhelft naar het lichaam van persoon A te transplanteren, terwijl hij een plekje voor je rechterhersenhelft gereserveerd heeft in het lichaam van persoon B. Vervolgens laat hij persoon A gaan, waarna hij een gelukkig en lang leven leidt. Persoon B houdt hij daarentegen vast in zijn kerker. Aan welk van deze twee personen ben je nu identiek? Je kunt niet identiek zijn aan beide personen, want dat wordt uitgesloten door de wet van de identiteit (C=C). Daarnaast is het ook absurd om te zeggen dat je wel identiek bent aan persoon A en niet aan B, aangezien een deel van jezelf in beide personen zit. Waar is je identiteit dan gebleven? Volgens Robert Swinburne, theoloog en filosoof aan de universiteit van Oxford, bewijst dit gedachte-experiment dat je identiteit niet in de hersenen besloten ligt. Hij stelt dat onze identiteit wordt bepaald door een onlichamelijke ziel.

Philipse vraagt zich af of het begrip 'identiteit' hier wel op de juiste manier gebruikt wordt. Kun je een begrip als persoonlijke identiteit wel onderzoeken door een dergelijk gedachte-experiment? Volgens Philipse veronderstelt identiteit een menselijke levensvorm. Wanneer wij het hebben over iemands identiteit gaat het niet om de continuïteit van de hersenen, maar om lichamelijke continuïteit. Het gedachte-experiment van Swinburne past niet op ons dagelijkse gebruik van het begrip 'identiteit' en kan er daarom ook niets over zeggen. Bovendien zal iedereen van mening zijn dat je overleden bent wanneer je als je hersenen in tweeën worden gesplitst. Maar er zijn nog grotere problemen voor een substantiedualist. Hoe kunnen bijvoorbeeld twee substanties, zoals hersenen en een geest, met elkaar communiceren als ze niets met elkaar gemeen hebben? Bovendien is het volledig onduidelijk wat een identiteitscriterium voor de ziel zou kunnen zijn: er is geen enkel onweerlegbaar criterium waaraan voldaan moet worden om te kunnen spreken over iets als een ziel. Door al deze bezwaren is het substantiedualisme een onhoudbare positie.

Crick en consorten: reductionisme
Recht tegenover de substantiedualisten staan de reductionisten. Wetenschappers als Crick, die samen met Watson de structuur van het DNA ontrafeld heeft, geloven dat we al het menselijk gedrag kunnen verklaren door het te reduceren tot hersenactiviteit. We hoeven alleen maar de ingewikkelde interactie die plaatsvindt in de hersenen goed te bekijken om daar vervolgens al onze gedragingen uit af leiden. Op het eerste oog spreekt er heel wat in het voordeel van het reductionisme, zegtHerman Philipse. Zo zijn in de wetenschap reductionistische verklaringen erg succesvol gebleken. Door bijvoorbeeld steeds verder 'in te zoomen' op de elementaire deeltjes waaruit het heelal opgebouwd is, kunnen we veel ingewikkelde kosmologische ontwikkelingen en processen verklaren. Met de hersenen lijkt dit ook het geval te zijn; door naar de activiteit van neuronen en de synaptische connecties te kijken, kunnen we menselijk gedrag steeds beter begrijpen. Ook valt er als reductionist daadwerkelijk wat te onderzoeken. Stel dat je een lezing bijwoont en er rent plotseling iemand zomaar de zaal uit. Als substantiedualist kun je alleen aan die persoon vragen waarom hij dat deed en daar houdt het dan op, terwijl de reductionist kan bekijken wat voor hersenprocessen gepaard gingen met het plotselinge wegrennen van die persoon.

Toch kent het reductionisme ook grote bezwaren. Er zijn bijvoorbeeld veel dingen die niet uit deeltjes bestaan. Hierbij kun je denken aan gedichten en rechtspersonen, maar ook aan gedachten of wensen. Het is onmogelijk om de locatie van een gedachte of een wens in de hersenen aan te wijzen. Gedachten hebben ook eigenschappen die onverklaarbaar zijn. Zo kunnen we aan gouden olifanten denken, terwijl we weten dat die niet bestaan. Dat valt niet alleen te verklaren door naar hersenprocessen te kijken. Om even terug te keren naar het voorbeeld van de persoon die bij de lezing de zaal uit rent; verklaar je daadwerkelijk het gedrag van die persoon als je de hersenen van die persoon onderzoekt? Als je hem vraagt waarom hij dat deed en hij zegt 'om de trein te halen', lijkt dat een betere en helderdere verklaring dan het kijken naar zijn hersenen. Hoewel het reductionisme dus een aantrekkelijke hypothese is om menselijk gedrag te verklaren, blijven er nog een heleboel vragen onbeantwoord.

Een derde mogelijkheid
Prof. Philipse stelt dan ook voor om naar een derde mogelijkheid te kijken, eentje die tussen het substantiedualisme en het reductionisme in ligt: het niet-reductief monisme. Het niet-reductief monisme gaat er vanuit dat de mens één substantie is wiens mentale eigenschappen niet reduceerbaar zijn tot herseneigenschappen, hoewel ze wel afhankelijk zijn van herseneigenschappen. Je accepteert dan wel dat er maar één substantie is en niet zoiets als een geest, maar tegelijkertijd erken je dat mentale eigenschappen niet reduceerbaar zijn tot herseneigenschappen. Misschien is dit wel dé oplossing voor het lichaam-geest-probleem? Volgende week zal Herman Philipse hier verder op ingaan en nog naar andere verklaringen voor ons gedrag kijken.

Kijk de lezing terug: Van substantiedualisme naar emergentie.