De oplossing voor kansenongelijkheid in het onderwijs ligt niet (alleen) in het onderwijs

Al decennialang zien we het onderwijs als middel voor opwaartse mobiliteit: ieder kind heeft evenveel kans om zich omhoog te werken op basis van diens talenten en inzet. Toch liep de kansenongelijkheid in het onderwijs in de afgelopen tien jaar op. Hoe kan dit? En waar liggen de oplossingen?
Leestijd 4 minuten — Do 28 oktober 2021
Kansrijk?

In het verleden betekende de grotere toegankelijkheid tot hoger onderwijs een grote sprong voorwaarts voor veel kinderen uit lagere sociale klassen. Uit meritocratische overwegingen kreeg het onderwijs als functie om voor ‘grote gelijkmaker’ te spelen: niet je afkomst, maar je talent en inzet zouden bepalend zijn voor je schoolniveau en toekomstperspectief in de samenleving. Dit ideaal lijkt niet te slagen. Keer op keer rapporteert de onderwijsinspectie dat de kansen in het onderwijs niet gelijk zijn. Je achtergrond en het opleidingsniveau van je ouders blijkt van invloed je schooladvies, de kans dat je blijft zitten en of je binnen je schoolloopbaan opstroomt of afstroomt. Hoe kan dat? Verwachten we misschien teveel van het onderwijs? En liggen de oplossingen voor kansenongelijkheid in het onderwijs binnen of buiten het klaslokaal? Tijdens deze tweede avond in de serie ‘Kansrijk?’, gingen onderwijskundige prof. Eddie Denessen (LEI/RU), leerkracht Monique Walet (Utrecht Gelijke Onderwijskansen) en socioloog dr. Antonie Knigge (UU) met elkaar én het publiek in gesprek over kansenongelijkheid in het Nederlandse onderwijs.

Wat betekent gelijkheid?

Voor we kunnen nadenken over kansenongelijkheid in het onderwijs moeten we misschien eerst stilstaan bij wat die gelijkheid betekent. En dat gaat niet zonder pijnlijke keuzes. Denessen: "Als we echt willen dat het onderwijs compenseert voor ongelijke startposities, dan moeten we actief inzetten op het verkleinen van de onderlinge verschillen tussen leerlingen. Dat betekent: inzetten op de onderlaag die moeilijk meekomt." Dit zou echter ten koste gaan van aandacht voor de bovenlaag goed-presterende leerlingen. Denessen noemt dit het differentiatiedilemma: moet het onderwijs excelente leerlingen uitdagen? Of moet het onderwijs de verschillen juist zo klein mogelijk maken? Over dat dilemma wordt eigenlijk maar weinig gepraat. 

Bovendien is het een illusie dat door kansengelijkheid iedereen gelijk zal zijn, zegt Denessen. We moeten voorkomen dat vermeende kansengelijkheid een legitimering vormt voor ongelijke uitkomsten, zoals de ongelijkheid van salarissen tussen hoog en laagopgeleide beroepen. “Kansengelijkheid maakt de samenleving eerlijker, niet gelijk”, aldus Denessen. En zolang de gevolgen van je behaalde schooldiploma zo groot zijn, is het een illusie om te denken dat school kan compenseren voor buitenschoolse verschillen. Je kunt immers niet voorkomen dat ouders, met troeven als extra bijles, verwikkeld raken in een race naar de onderwijstop voor hun kinderen. Socioloog dr. Antonie Knigge reageert: “En zelfs dan kan je je afvragen of het wel een eerlijke samenleving is waar we intelligentie als uitgangspunt nemen? Dan hangt je succes in deze samenleving vooral af van de ‘genetic lottery’ of je slim genoeg bent om hoger op de maatschappelijke ladder te klimmen.” 

Buitenschoolse factoren

Denessen wijst erop dat de ongelijkheid tussen leerlingen zelfs al begint vóór hun allereerste schooldag. Zo kunnen museumbezoekjes en voorlezen bijdragen aan een grotere woordenschat en meer wereldkennis. Leerlingen die echter opgroeien in een taalarme omgeving of die de Nederlandse taal nog niet helemaal spreken, beginnen hun eerste school daarentegen juist met een taalachterstand. Deze ongelijkheid zet zich voort in de schooljaren: rijkere ouders kunnen hun kind ondersteunen met huiswerkbegeleiding of bijles, terwijl ouders uit een lagere socio-economisch milieu hun kind minder goed kunnen helpen met netwerken of buitenschoolse activiteiten die het kind dat extra stapje verder kunnen brengen op de sociale ladder. 

Wat kan er beter?

Toch kan er ook in het onderwijs veel worden verbeterd. Allereerst adviseert Denessen latere selectie voor de schoolniveaus in heel Nederland. Het belang van een latere selectie komt ook naar voren in Knigge’s onderzoek naar tweelingen waarvan een deel in een homogene brugklas (één niveau) terechtkomt en een deel in een heterogene brugklas (twee of meer niveaus gecombineerd). Hieruit blijkt dat hoe later er wordt geselecteerd, hoe meer je genen een rol spelen en hoe minder omgevingsfactoren zoals je thuissituatie. Dat is niet gek. “Als je twaalf jaar bent moet er nog veel gebeuren in de ontwikkeling van je hersencapaciteit. Door pas later een schooladvies te geven, hebben kinderen langer de tijd om zich te ontwikkelen," aldus Knigge.

Los van landelijke onderwijshervormingen, kunnen ook scholen en docenten het verschil maken. “Achterstanden kan je compenseren door middel van zomerschool of voorschools onderwijs”, stelt Denessen. Daarnaast zijn hoge verwachtingen ontzettend belangrijk, van elke leerling, ongeacht diens achtergrond. Wees je bewust van je mogelijke vooroordelen, en kijk samen met leerlingen of jouw inschatting van hun kunnen correct is of dat je misschien iets over het hoofd ziet. Denessen stipt ook het probleem van te lage schooladviezen aan voor leerlingen uit een lagere sociale klasse of met een migratieachtergrond: “Zie een hoger advies als een uitdaging! En probeer als docent niet steeds de leerling te beperken uit angst voor falen." 

Een goed voorbeeld van hoe extra-curriculair onderwijs kansenongelijkheid kan tegengaan was de Brede School Academie (nu: UGO) van voormalig leerkracht Monique Walet. De BSA verschafte jarenlang extra lessen voor kinderen uit een taalarme omgeving, maar met de potentie om verder te komen. De lessen in taal, begrijpend lezen, academische vaardigheden en wereldkennis wierpen hun vruchten af: na drie jaar waren de prestaties van de leerlingen op alle gebieden aanzienlijk vooruitgegaan, en op taaltoetsen scoorden de leerlingen zelfs ver boven het landelijk gemiddelde op taaltoetsen, ze behoorden tot de beste 25%. 

Oplossingen genoeg dus van deze wetenschappelijke experts. Waarom neemt Den Haag deze adviezen niet ter harte? “Wetenschappelijk onderzoek naar het wegnemen van ongelijke kansen in het onderwijs vanuit wordt vaak in het kamp ‘linkse retoriek’ gedrukt”, stelt Denessen. “Het is geen linkse ideologie om ongelijke kansen te willen verkleinen, het gaat namelijk over feiten. Uiteindelijk levert een ongelijke samenleving voor iedereen problemen op.” Maar wie daadwerkelijk oplossingen zoekt voor de kansenongelijkheid, zal verder moeten kijken dan het onderwijs alleen.


Verder lezen? 

- Eddie Denessen redigeerde samen met Monique Volman en Linda van den Bergh de publicatie 'Werk maken van gelijke kansen', een praktische handleiding voor in de klas op basis van wetenschappelijke inzichten. 
- De Brede School Academie ging over in UGO, een digitaal programma dat gratis beschikbaar is voor iedereen. Meer informatie over UGO lees je hier
- Antonie Knigge sprak eerder bij Studium Generale over hoe hij met behulp van tweelinggegevens ongelijkheid in het schoolssysteem onderzoekt. Het artikel naar aanleiding van die lezing vind je hier