Hoe reconstrueer je een moord?

Om een correcte reconstructie te maken van een sterfgeval mag de rechercheur geen enkel spoor over het hoofd zien. Maar op een plaats delict zijn ook sporen te vinden die compleet irrelevant zijn. Hoe waardeert de forensisch expert de juiste sporen?
Leestijd 4 minuten — Do 22 oktober 2020
Spoorzoeken

Op een bed in een flat in Den Haag ligt het dode lichaam van een zestigjarige vrouw. Op het eerste gezicht zijn er geen sporen van inbraak of geweld. Waaraan is de vrouw overleden? Was het een natuurlijke dood of is er sprake van iets meer kwaadaardigs? Het sporenonderzoek begint.

Forensisch patholoog en arts Bart Latten (Nederlands Forensisch Instituut) vertelt hoe een overlijdensonderzoek in Nederland verloopt: “De eerste persoon die ter plaatse wordt geroepen is de behandelend arts.” Hij of zij moet bepalen of er sprake is van een natuurlijk of niet-natuurlijk overlijden. Is de vrouw gestorven aan een ziekte (natuurlijk)? Of kan het een moord, zelfmoord of een ongeluk zijn (niet-natuurlijk)? Als de arts niet overtuigd is van een natuurlijk overlijden, schakelt die het forensisch team in. Dat zijn de forensisch arts (ook wel gemeentelijk lijkschouwer), de tactische recherche, en de forensische opsporingsdienst (die het onderzoek doen van het plaats delict). Het is hun taak om de sporen te verzamelen.

Geen aanwijzing onopgemerkt

Je moet je beseffen dat de mens geen perfecte spoorzoeker is. Prof. dr. Christianne de Poot is hoogleraar Criminalistiek en werkt ook bij de Politieacademie. “Het gevaar bij het waarnemen van sporen is het volgende: je ziet niet alles. De tactische recherche kan last hebben van bepaalde verwachtingen, zodat ze soms relevante sporen missen.” Dat wordt inattentional blindness genoemd, je hebt simpelweg geen aandacht voor de dingen die je niet verwacht. De eerste indruk bepaalt dan al hoeveel sporen er worden meegenomen.

De Poot onderzocht hoe dat werkt op de plaats delict. Daarvoor bouwde ze samen met promovendi bij de Politieacademie plaasten delicten na voor herhaalbare experimenten. Rechercheurs lopen daar een plaats delict binnen die alles wegheeft van bijvoorbeeld een realistische inbraak. In de slaapkamer liggen overal losse spullen. De badkamer is niet overhoop gehaald, en het medicijnenkastje is onaangeroerd. De inbreker zal er dus wel niet zijn geweest. Maar in deze crime scene is bloed aangebracht op de kraan. De Poot: “Ook hier geldt dat informatie die niet past bij de verwachtingen makkelijk ontsnapt aan de aandacht. Slechts 25% van de rechercheurs vond het bloed en maar 15% nam het mee als relevant spoor.”

Het gevaar bij het waarnemen van sporen is het volgende: je ziet niet alles.

Om te voorkomen dat het forensische team te veel wordt gestuurd door voorinformatie is context-management belangrijk. De voorinformatie mag daarom enkel feitelijk zijn, en moet zo min mogelijk suggestie wekken. “De waarnemend arts hoeft bijvoorbeeld niet door te geven dat de dode met psychische problemen kampte”, aldus De Poot. Ook wordt het team alert gehouden en getraind. Sommige mensen die sporenvergelijkingen maken, bijvoorbeeld vingersporenexperts, krijgen geregeld nepsporen te zien. Die lijken expres veel op elkaar, maar zijn toch verschillend. Rechercheurs worden ook getraind om keer op keer alternatieve situaties langs te gaan tijdens het onderzoek op de plaats delict. De Poot: “De rechercheur denkt dan: ‘Daar staat een stoel, wat kan een persoon daar allemaal mee doen? Die persoon kan er op gaan zitten, maar die kan er ook mee slaan. Daar is een wasbak: wat kan een persoon daar allemaal mee doen?’” Dat helpt bij het vinden van sporen.

Smoorsporen

Terug naar ons hypothetische ongeval in de flat in Den Haag. Als het forensisch team de sporen heeft verzameld, brengen zij verslag uit over de zaak. Omdat de forensisch arts zich niet te veel heeft laden leiden door zijn of haar eerste indruk, ontdekte die zeer lichte, oppervlakkige huidbeschadiging rond de mond. “Mogelijk zijn dat tekenen van smoren, waarbij het slachtoffer stikt door bijvoorbeeld een kussen”, legt Latten uit. “De huidbeschadiging is een teken van mogelijke worsteling.” Dat kan genoeg reden zijn voor het team om een autopsie aan te raden. Zij adviseren aan de officier van justitie, die dan kan besluiten om ‘het lichaam in beslag te nemen voor een rechtelijke sectie’. Dat vindt plaats in Den Haag, bij het Nationaal Forensisch Instituut. Bij akkoord van de officier van justitie krijgt de forensisch patholoog het lichaam toegestuurd door het forensisch team. Bij voorkeur krijgt die ook alle foto’s, de ziekenhuisinformatie en de zaakinformatie van de plaats delict. De patholoog zal kijken naar de oppervlakkige wonden rond de mond.

Het blijken inderdaad sporen van smoren. De kussens die in beslag zijn genomen door de forensische opsporing worden onderzocht op vingerafdrukken. Die leiden naar een verdachte. “Aanraaksporen en vingersporen zijn extreem belangrijk”, legt De Poot uit. “Die geven namelijk prijs wat een verdachte voor handelingen heeft gedaan.” Maar de verdachte is een bekende van de dode vrouw. Hij beweert het kussen inderdaad vastgehad te hebben, maar enkel om te verschonen, eerder op de dag. Wat nu?

Patronen op het kussen

De vraag is: zijn smoorsporen op een kussen te onderscheiden van verschoonsporen? Samen met PhD-student Anouk de Ronde deed De Poot daar onderzoek naar op Lowlands. Ze lieten festivalgangers hun handen verven. Met die geverfde handen moesten zij met het kussen een pop smoren. Even later moesten de deelnemers hetzelfde kussen verschonen. Het resultaat? De locatie van de handen is significant anders bij opmaken dan bij smoren. Die patronen zijn herkenbaar op het kussen. De Poot benadrukt wel dat de realiteit weerbarstiger is dan de experimenten. Je kunt bijvoorbeeld wel meer doen met een kussen dan hem verschonen, zonder dat er sprake hoeft te zijn van moord.

Het kussen van de vrouw uit Den Haag lijkt gebruikt om mee te smoren. De verdachte is gearresteerd. Ondanks al het onderzoek naar sporen en het rechercheproces, en de getrainde en onderhouden expertise van de nationale forensische diensten, blijft spoorzoeken slechts een poging tot het benaderen van de werkelijkheid. Of de verdachte ook de dader is, weet meestal alleen de dader. En of de verdachte ook als dader wordt gezien, ligt nu in de handen van het Openbaar Ministerie.