Een kritische blik op intelligentie

Intelligentie is een gewilde eigenschap. Hoe meer, hoe beter zullen sommigen zeggen. Maar dat is niet altijd zo.
Leestijd 4 minuten — Di 24 oktober 2017
Science Café Utrecht

Intelligentie is misschien wel de meest begeerde eigenschap in onze maatschappij. Maar wat is het eigenlijk? Biedt het garantie tot succes? En hoe zit het met kunstmatige intelligentie, waar we steeds meer gebruik van maken? Orthopedagoog dr. Evelyn Kroesbergen (RU), econoom prof. dr. Paul de Beer (UvA) en cognitief psycholoog dr. Chris Janssen (UU) gaan met elkaar in gesprek.

Voorwaarden voor intelligentie

"Om onze intelligentie te meten is er de IQ test," begint Kroesbergen: "ons begrip van de wereld, het vermogen te redeneren, snel te denken, en allerlei andere onderdelen worden hierin beproefd." Deze test wordt veel gebruikt wanneer een kind problemen heeft op school, maar voorspelt volgens Kroesbergen slechts 10% van wat we kunnen leren. De creativiteit en de houding van het kind tegenover het leren van nieuwe dingen zijn veel bepalender. Een leerkracht heeft zelf vaak een beter beeld van wat een kind kan. Omdat creativiteit zo'n grote rol speelt is het belangrijk om dit bij alle leerlingen te stimuleren. "Het is belangrijk dat kinderen leren omgaan met de snel veranderende wereld", zegt Kroesbergen. "Dit kan al getraind worden door bijvoorbeeld tijdens rekenen niet één manier, maar meerdere manieren te bespreken waarop een som kan worden opgelost."

Kritiek op de meritocratie

De Beer is geïnteresseerd in hoeverre sociale achtergrond bepaalt waar een kind later terecht komt. Vroeger was er een directe invloed van je ouders op je beroep, je klasse bepaalde waar je eindigde. Was je vader bakker? Dan werd jij dat ook. Nu streven we meer naar een meritocratie; een samenleving waarin je maatschappelijke positie bepaald wordt door eigen verdienste. "Dit zorgt voor een nieuw soort ongelijkheid," zegt De Beer. "Deels is intelligentie erfelijk en deels wordt het bepaald door de opvoeding. Intelligente ouders krijgen dus vaak intelligente kinderen en vice versa. En verschillen in inkomsten tussen hoog- en laagopgeleiden zijn groot." Ouders hebben dus nog steeds invloed op het studieloopbaansucces van hun kinderen: door erfelijkheid, maar ook door de culturele bagage, tijd en aandacht die kinderen ontvangen.

Ongelijke kansen

Kroesbergen voegt toe dat kinderen van hoogopgeleide ouders vaak dure huiswerkbegeleiding krijgen, terwijl kinderen van laagopgeleide ouders daar geen toegang toe hebben. Ook hier zie je de invloed die sociale achtergrond nog steeds heeft op de mogelijkheden die kinderen hebben. "Scholen zouden daarom de huiswerkbegeleiding meer in de hand moeten houden," vindt ze. Maar dat is volgens De Beer niet de oplossing: "De mogelijkheden voor de school om dat te doen zijn beperkt," zegt hij. "De invloed van ouders is heel groot op de onderwijsprestaties en dat neem je nooit helemaal weg." Ook draagt onderwijs volgens hem bij aan het uitvergroten van ongelijkheid in capaciteiten. Als er verschillen zijn in talenten dan zal het onderwijs deze alleen nog maar vergroten.

Toch meent Kroesbergen juist dat er weinig wordt gedaan om de kinderen die er bovenuit steken te laten excelleren. De helft van de hoogbegaafden eindigt zonder diploma of op een laag niveau, omdat er onder leraren een gebrek is aan het signaleren van hun begaafdheid en ze daardoor niet goed tot uiting komen. Hoogbegaafde kinderen scoren vaak slecht, doordat ze te moeilijk denken, of doordat ze faalangst hebben ontwikkeld. Ze merken dat ze anders zijn dan anderen en vinden zichzelf raar. Kroesbergen noemt een voorbeeld van een hoogbegaafd kind waaraan de vraag werd gesteld: "Wat is de maag?" Een antwoord als: "Daar wordt je eten verteerd" is al goed. Het begaafde kind dacht echter aan alle verschillende stofjes en enzymen die de maag rijk is, en twijfelde of ze wel alle namen kon benoemen. Omdat ze het antwoord dus niet precies wist antwoordde ze: "Dat weet ik niet." Dit illustreert hoe belangrijk het is dat leerkrachten hoogbegaafdheid herkennen, waarderen en er ook op inspelen.

De voorspellende gave van computers

En hoe zit het met slimme computers? Wanneer je gaat zoeken op het internet naar 'intelligentie' kom je een stortvloed aan artikelen over kunstmatige intelligentie tegen. Nieuwe mogelijkheden volgen elkaar in rap tempo op, van Google's Go-computer die zichzelf kan trainen, of zorgrobots die oudere mensen helpen in het huishouden. Machines kunnen inmiddels zelf leeropdrachten uitvoeren, vertelt Chris Janssen. We geven ze enorme datasets waarin ze vervolgens patronen herkennen. Door menselijke feedback worden ze daar steeds beter van. Deze vorm van kunstmatige intelligentie is geïmplementeerd in al onze levens. Zo voorspelt Google welke zoektermen je in wilt typen en geeft Netflix je persoonlijke suggesties voor series die je volgende week eens kunt gaan kijken. Dit lijkt allemaal nog onschuldig, maar wat vinden we ervan als computers gaan voorspellen wie crimineel gedrag gaat vertonen of op welke ziektes je de meeste kans gaat maken? Nu zijn robots vooral nog gespecialiseerd in één taak, stelt Janssen. In de nabije toekomst zullen robots nog niet in staat zijn ons menselijk denken geheel na te bootsen. Wellicht in de hele verre toekomst?

Meer weten? Luister het Science Café over Intelligentie terug!