Kettingreactie: zijn wij ons brein? Het antwoord van Ted Sanders

Bepaalt onze taal hoe we denken of andersom?*
Leestijd 5 minuten — Ma 6 februari 2012
Kettingreactie

In de vorige kettingreactie van Marian Joëls zagen we dat stress een goed voorbeeld is van een fenomeen waarbij omgeving, 'geest' en lichaam nauw op elkaar betrokken zijn. Deze keer is hoogleraar Taalbeheersing prof. dr. Ted Sanders aan het woord.

'Als ik 's avonds de fietsenstalling bij het station in mijn woonplaats uitfiets, kom ik langs een toonbank waarachter meestal een besnorde man van een jaar of 45 staat. Hij werkt daar. Als ik voorbij kom, zeg ik: “daaag” en hij antwoordt “daaag”. Zeg ik “tot ziens”, dan zegt hij ook “tot ziens” en zeg ik “fijne avond”, dan wenst hij mij ook een fijne avond. Ik ben dit quasi-experiment gaan uitvoeren omdat het me op was gevallen dat hij in het spitsuur tegen een voorbijtrekkende rij fietsers binnen 15 seconden vijf verschillende groeten achter elkaar produceerde: “daaag”, “groetjes”, “tot ziens”, “fijn weekend”, “houdoe” (u hebt nu een idee van de regio waar we ons bevinden).'

Papegaaien
'Waarom doet die man dat? Imiteert hij simpelweg de mensen die hem aanspreken? En hoe bijzonder is het taalgebruik van deze man? Het antwoord op de laatste vraag is: dit is niet bijzonder. Zo doen taalgebruikers dat voortdurend, al wordt het verschijnsel in dit geval nogal op de spits gedreven omdat de man in een context verkeert waarin hij in zeer korte tijd op verschillende gesprekspartners reageert. In de taalwetenschap noemen we dit verschijnsel waarbij taalgebruikers voortdurend hun bijdrage optimaal proberen af te stemmen op de gesprekspartner: speaker alignment (Pickering & Garrod, 2006). Interessant is dat het niet alleen op lexicaal niveau speelt (woorden imiteren), maar bijvoorbeeld ook op grammaticaal en fonetisch niveau: in een gesprek gaan mensen dezelfde constructies gebruiken en hun gesprekstempo aanpassen aan hun gesprekspartner.'

'Wat zegt dit verschijnsel over de geest van de taalgebruiker? Zelf betoog ik regelmatig dat systematiek in taalgebruik van alles zegt over menselijke cognitie. Hoe zit dit dan? Bedenken mensen zelf ook nog iets, of papegaaien ze vooral? Daarmee raken we aan een fundamentele kwestie in taalverwerving: hoe leren kinderen taal, en welke rol speelt imitatie daarbij?

Experimenteel onderzoek in de geesteswetenschappen
'Een van de mooiste ontwikkelingen in mijn vak vind ik die van de methodologische convergentie. Waar klassiek taalkundig onderzoek veelal bestond uit het in de studeerkamer uitdenken van ingewikkelde theorieën die gebaseerd waren op zelf gevarieerde, aan het eigen taalvermogen getoetste zinnen, daar worden tegenwoordig steeds meer theorieën gefundeerd in gedragsobservaties, corpusonderzoek en experimenteel onderzoek. In ons UiL OTS-lab doen we veel eye-tracking onderzoek, om verwerkingsprocessen te doorgronden - ook bij jonge kinderen, waarbij we vaak subtiele fenomenen over taal en cognitie aan het licht brengen.'

'Een voorbeeld van het laatste. Je kunt kinderen naar plaatjes laten kijken, terwijl ze luisteren ze naar een stem die iets voorleest en de oogbewegingen van de kinderen worden nauwkeurig geregistreerd. Zo onderzocht Van Veen (2011) in hoeverre twee- en driejarige Nederlandse kinderen verschillende soorten oorzakelijke relaties begrijpen, zowel in plaatjes als in gesproken taal.'

'Zo brengt experimenteel onderzoek ons nog dichter bij inzichten in de cognitie achter de taal van coherentie. In samenwerking met Frans Verstraten hopen Arnout Koornneef en ik (dankzij een subsidie voor het focus en massa-programma Neuroscience and Cognition) dichterbij vervolgvragen te komen over de neurocognitieve aard van zulke conceptuele relaties: denken mensen in dit soort (causale) taal? En is de representatie van conceptuele relaties zoals causaliteit anders voor taal dan voor visuele perceptie? Onze voorlopige resultaten – theorie in combinatie met eye-tracking – suggereren dat ze inderdaad vergelijkbaar zijn.'

Eskimo's, taal en denken
'De relatie tussen taal en denken is een centraal onderwerp in de psycholinguïstiek. Intuïtief denken veel mensen dat je alleen kunt denken in taal, sterker nog: dat denken eigenlijk niets anders is dan praten in jezelf. In de jaren '40 van de vorige eeuw is de sterke versie van dat idee ontzenuwd door een Amerikaans experiment waarbij een man tijdelijk verlamd werd door een injectie. Hij kon ook niet meer praten, maar hij bleek achteraf alles gehoord en begrepen te hebben en bovendien kon hij communiceren met spieren die nog niet verlamd waren. In die zin is er dus geen directe relatie tussen taal en denken.'

'En de populaire mythe van de Eskimo's die meer woorden voor sneeuw zouden hebben dan welke taal dan ook, omdat ze die nodig hebben, maar ook omdat hun waarnemingssysteem ze had leren onderscheiden? Hoe prachtig ook, het verhaal klopt niet. Het idee (van Sapir & Whorf aan het begin van de vorige eeuw) is veel later ontzenuwd: Eskimo-talen onderscheiden op het niveau van woorden eigenlijk alleen sneeuw en vlok. Taal bepaalt dus ook in die zin niet ons denken, bepaalt niet onze perceptie. Wél is het zo dat Russen meer en gemakkelijker nuanceverschillen in blauw zien dan wij. Waarom? Omdat ze als kinderen al geleerd hebben dat er verschillende woorden zijn voor donkerblauw en lichtblauw, terwijl Engelsen, Duitsers en Nederlanders allebei die tinten toch gewoon blauw kunnen noemen. Russische kinderen zijn dus vanaf het begin getraind in het herkennen van die categorie. Dat maakt het voor Russische volwassenen gemakkelijker om die tinten te onderscheiden – al kunnen de sprekers van de andere talen het ook wel.'

Volgende week
Prof. dr. Marcus Düwell betoogde eerder dat er meer inzicht nodig is in de praktijk waarbinnen verschillende perspectieven op de mens zich voordoen. Er is geen overkoepelende wetenschap die antwoord geeft op de vraag: wat is de mens? Volgende week zijn reactie in de reeks Zijn wij ons brein?

* Dit artikel is een samengevatte versie.

Lees in het dossier andere kettingreacties verschenen in deze reeks

Denken we in taal? De relatie tussen taal en denken is een centraal onderwerp in de psycholinguïstiek. Intuïtief denken veel mensen dat je alleen kunt denken in taal, sterker nog: dat denken eigenlijk niets anders is dan praten in jezelf. In de jaren '40 van de vorige eeuw is de sterke versie van dat idee ontzenuwd door een Amerikaans experiment waarbij een man tijdelijk verlamd werd door een injectie. Hij kon ook niet meer praten, maar hij bleek achteraf alles gehoord en begrepen te hebben en bovendien kon hij communiceren met spieren die nog niet verlamd waren. In die zin is er dus geen directe relatie tussen taal en denken.
En de populaire mythe van de Eskimo's die meer woorden voor sneeuw zouden hebben dan welke taal dan ook, omdat ze die nodig hebben, maar ook omdat hun waarnemingssysteem ze had leren onderscheiden? Hoe prachtig ook, het verhaal klopt niet. Het idee (van Sapir & Whorf aan het begin van de vorige eeuw) is veel later ontzenuwd: Eskimo-talen onderscheiden op het niveau van woorden eigenlijk alleen sneeuw en vlok. Taal bepaalt dus ook in die zin niet ons denken, bepaalt niet onze perceptie. Wél is het zo dat Russen meer en gemakkelijker nuance-verschillen in blauw zien dan wij. Waarom? Omdat ze als kinderen al geleerd hebben dat er verschillende woorden zijn voor donkerblauw en lichtblauw, terwijl Engelsen, Duitsers en Nederlanders allebei die tinten toch gewoon blauw kunnen noemen. Russische kinderen zijn dus vanaf het begin getraind in het herkennen van die categorie. Dat maakt het voor Russische volwassenen gemakkelijker om die tinten te onderscheiden – al kunnen de sprekers van de andere talen het ook wel.

Cognitieve wetenschappen, linguïstiek en communicatie
Observaties over taalgebruik zijn, samen met taalontwikkelings- en corpus-onderzoek én met experimenteel onderzoek – uiteenlopend van eye-tracking tot neurocognitief onderzoek – een onmisbaar onderdeel van de convergerende evidentie die we nodig hebben om de cognitie achter taal te doorgronden. Ik heb hier vooral de nadruk gelegd op coherentie, die essentieel is in menselijke communicatie. Niet alleen in de fietsenstalling, maar bij het voeren van élk gesprek en bij het lezen van elke tekst, bijvoorbeeld in het onderwijs (Land, Sanders & Van den Bergh, 2009). De interdisciplinaire samenwerking tussen linguïstiek en cognitiewetenschappen draagt op deze manier bij aan cruciale inzichten in menselijke communicatie.